Stel, je voert een moeilijke taak uit waarvoor je al je aandacht nodig hebt. Ineens hoor je naast je mensen hard door elkaar praten, iemand zit typen op een toetsenbord en je hoort machines ratelen. Veel mensen zullen dit vervelend vinden, helemaal als het op onvoorspelbare momenten gebeurt. Mensen gaan waarschijnlijk ook meer fouten maken.

Het interessante is; als mensen hierna aan een tweede taak werken, zonder lawaai, blijven ze nog last houden van het eerdere lawaai. Ze maken meer fouten dan mensen die bij de eerste taak geen lawaai hoorden. Maar niet iedereen. De mensen die tijdens de eerste taak de mogelijkheid hadden om het lawaai uit te zetten, hebben veel minder last van deze na-effecten van lawaai. Ook al maakte de meeste mensen geen gebruik van de mogelijkheid om het lawaai uit te zetten. Hoe komt dat? Omdat ze de ervaring hadden dat ze controle hadden over hun omgeving.

Hoe kun je mensen met ontwerp controle geven over hun leefomgeving?

Foto: een openbare plek, zoals in de trein, met veel mensen beperkt de controle die mensen over hun omgeving ervaren. Dit gebrek aan controle kan leiden tot een ervaring van crowding.

In dit artikel over controle lees je:

  • Uitleg over hoe het psychologische mechanisme controle werkt
  • Wat de gevolgen kunnen zijn van een gebrek aan controle
  • Waarom controle belangrijk is voor mensen
  • Op welke manieren mensen controle ervaren, en wat je daarmee kunt in beleid
  • Hoe mensen controle in de fysieke omgeving uitoefenen, en wat je daarmee kunt in ontwerp 
  • En welke mogelijkheden er zijn voor controle in ontwerp- en bouwprocessen 
  • Tot slot; uitleg over het experiment waarop de inleiding hierboven is gebaseerd

 

Wat is controle?

Controle is de ervaring van een persoon dat deze invloed heeft op zijn of haar leefomgeving en dat die invloed leidt tot een positief resultaat [1]. Iemand kan bijvoorbeeld controle ervaren over prikkels uit de omgeving (lawaai), wie er dichtbij mag komen (privacy) of hoe de ruimte wordt ingericht (personaliseren). Controle wordt soms ook persoonlijke controle of waargenomen controle genoemd. Iemand kan controle ervaren over ruimte, mensen, ideeën of objecten in een ruimte.

Als een persoon een beperking ervaart voor wat hij wil doen, kan dit leiden tot een verlies van controle. Bijvoorbeeld als de buren ‘s avonds de muziek hard zetten en dat deze daardoor niet kan slapen.  Dit kan leiden tot negatieve gevoelens en discomfort. Als reactie hierop probeert een bewoner de controle terug te veroveren. Bijvoorbeeld door aan te bellen te vragen of het zachter mag, of oordoppen in te doen. Het terugveroveren van controle kost aandacht. Dit kan mensen afleiden van dat waar ze mee bezig zijn. In dit voorbeeld: slapen. Lukt het niet om die controle terug te veroveren, kan dit leiden tot een gevoel van hulpeloosheid. Dit is een staat waarin iemand gelooft dat wat hij ook doet, het niet zal leiden tot een verbetering [2].

In dit artikel bespreek ik controle in de context van de leefomgeving, met name met voorbeelden uit de woonomgeving. Controle is ook van toepassing in andere soorten omgevingen, zoals de die van vrije tijd of de werkomgeving (zie voor die laatste bijvoorbeeld Colenberg et al. [3] of Nag [4]).

Waarom is controle belangrijk?

Waarom zou je rekening houden met controle bij het opstellen van beleid of het maken van ontwerpen? Daar zijn grofweg twee redenen voor te bedenken. De eerste heb ik in de vorige paragraaf al aangestipt: mensen voelen zich beter en hebben een betere mentale gezondheid als ze hun omgeving kunnen controleren [5]. Als mensen een verlies van controle ervaren, ervaren ze dat als negatief en kan dit op leiden tot een verlies van welzijn [2]. Kortom: controle draagt bij aan gezondheid.

Daarnaast kun je de ervaring van controle ook bekijken vanuit een waardenperspectief. Beleid of een ontwerp beïnvloedt de leefomgeving van mensen, en daarmee dus het leven van mensen. Wetende dat mensen controle over hun leefomgeving belangrijk vinden, vind ik het rechtvaardig om mensen hierover een vorm van controle te geven.

Vormen van controle

Controle is een ervaring. Mensen kunnen die ervaring krijgen door zelf controle uit te oefenen, in de vorm van gedrag. Maar, zoals het experiment in de inleiding liet zien, hoeft dit niet. Alleen al het gevoel van controle kan ervoor zorgen dat mensen minder stress ervaren, zonder dat mensen daadwerkelijk controle uitoefenen door gedrag [6]. Averill [7]maakte een onderscheid tussen verschillende manieren waarop mensen controle kunnen ervaren:

  • Gedrag; door een handeling van een persoon verandert de leefomgeving van mensen. Bijvoorbeeld door het dicht doen van een raam om het geluid van bouwwerkzaamheden te kunnen dempen.
  • Cognitief; informatie over de leefomgeving stelt iemand in staat om de omgeving te snappen of de omgeving als minder bedreigend te ervaren. Bijvoorbeeld informatie over wanneer hinderlijke bouwwerkzaamheden plaatsvinden, stelt een bewoner in staat om te zorgen dat deze op die dagen niet thuis is. Ook informatie achteraf [8] kan mensen een ervaring van controle geven.
  • Keuze; mensen ervaren controle als ze de keuze hebben (gehad) uit verschillende opties. Bijvoorbeeld als mensen zelf de keuze hebben gehad of ze in een drukke of rustige straat zijn gaan wonen.

 

Ieder van deze vormen kan mensen een ervaring van controle bieden. Deze vormen zijn inwisselbaar. Dit is handig voor bijvoorbeeld beleidsmakers of gebiedsbeheerders: soms is de ene vorm van controle niet mogelijk, maar is een andere wel mogelijk. Tijdens bouwwerkzaamheden, bijvoorbeeld, is het voor een bewoner niet mogelijk om hei-werkzaamheden te doen stoppen (gedrag controle). In zo’n geval stelt informatie over de werkzaamheden (cognitieve controle) een bewoner in staat een keuze te maken om niet thuis te zijn. Er is dus ook geen ‘beste’ vorm van controle, in sommige situaties kan de ene vorm niet leiden tot een verbetering van de situatie.

Controle in de fysieke omgeving

Mensen ervaren meer controle op plekken die van hun zijn, zoals hun huis, dan op semi-openbare plekken, zoals de stoep voor hun huis. Ze ervaren de minste controle op openbare plekken, zoals een treinstation [9]. In al deze ruimten proberen mensen controle over hun directe omgeving te houden. In deze paragraaf zal ik een aantal manieren bespreken hoe mensen dat doen, en suggestie doen hoe het ontwerp van omgevingen hieraan kan bijdragen.

Controle omgevingsvariabelen

Mensen proberen omgevingsvariabelen zoals temperatuur, geluid of tocht aan te beïnvloeden, zodat deze passen bij hun behoeften. Als dit lukt, dan is er een ‘fit’ tussen behoeften en de omgeving. Bij lawaai, bijvoorbeeld, dan kunnen mensen ervoor kiezen een raampje dicht te doen, de lawaaimaker te vragen rustiger te zijn of een koptelefoon op te zetten.  Een andere strategie om deze fit te bereiken, is dat mensen een omgeving uitkiezen die past bij hun behoeften. In het geval van lawaai kunnen mensen een andere, rustigere ruimte uitzoeken om te gaan zitten.

Het ontwerp van ruimten kan mensen helpen een fit te realiseren, bijvoorbeeld door:

  • Voorkomen hinder: de ruimte zo ontwerpen dat hinderlijke prikkels voorkomen worden. Bijvoorbeeld een ruimte waarin geluid gedempt wordt en zich niet goed kan verspreiden.
  • Controleerbare variabelen: in de ruimte zijn de variabelen aanpasbaar door mensen. Bijvoorbeeld door een zonnescherm wat uitgerold kan worden, of dimbare (buiten)verlichting die mensen kunnen aanpassen aan hun behoefte.
  • Verschillende soorten ruimten: ruimten die verschillen in bijvoorbeeld het prikkelniveau (rustiger of drukker), geven mensen de mogelijkheid om zelf een ruimte te kiezen die bij hun behoefte op dat moment past.

 

Persoonlijke ruimte

Persoonlijke ruimte is een mechanisme waarmee mensen interactie met andere controleren. Het beweegt met mensen mee en de omvang ervan wordt afhankelijk van een situatie groter of kleiner [2]. Persoonlijke ruimte wordt vaak voorgesteld als een aantal grenzen die mensen omringen en welke anderen niet mogen passeren. Als dit wel gebeurt, proberen mensen de grens te controleren door bijvoorbeeld afstand te nemen of zichzelf af te leiden.

Het ontwerp van ruimten kan mensen helpen om de gewenste afstand tot anderen te behouden. Een paar voorbeelden:

  • Dimensionering: een bredere stoep, ten opzichte van een smallere, maakt het makkelijker mogelijk voor mensen om elkaar op gewenste afstand te passeren.
  • Compartimentering: losse urinoirs met daartussen afscherming, maakt het makkelijker voor mensen om hun afstand te bewaren dan bij een urinoirgoot waar mensen soms schouder aan schouder staan.
  • Oriëntatie: stoelen in een wachtkamer die zo gepositioneerd zijn dat mensen elkaar niet hoeven aankijken, maken het makkelijker om interactie met anderen te vermijden, dan bij stoelen die naar elkaar zijn georiënteerd.

 

Territorialiteit

Een territorium is een vaste ruimte, vaak met fysieke grenzen die het territorium markeren [2]. Een onderdeel van territorialiteit is dat mensen een vorm van eigenaarschap ervaren over de ruimte [1]. Territorialiteit kan zich uiten in het bezetten van een ruimte, een ruimte personaliseren, deze verdedigen of een ruimte markeren. Mensen doen dit ook in ruimten waar ze zich tijdelijk bevinden; bijvoorbeeld een bankje in het park waar een jas over de leuning wordt gehangen. Territoria helpen mensen met bepalen welk gedrag wenselijk is in een omgeving; we vinden het bijvoorbeeld niet normaal om je strandstoel in de voortuin van een ander te plaatsen. Als territoria niet eenduidig zijn vormgegeven, kan dit leiden tot conflicten tussen eindgebruikers.

Het ontwerp van ruimten kan mensen helpen om territorialiteit te uiten. Een paar voorbeelden:

  • Markeren: grenzen tussen verschillende ruimten kunnen benadrukt worden door verschillen in materiaalgebruik, kleur en vorm.
  • Personaliseren: het ontwerp van een gevel van een huis kan mogelijkheden bieden tot het personaliseren van de voortuin. Bijvoorbeeld met een horizontaal oppervlakte om spullen op te zetten of een streep open grond voor een geveltuintje.
  • Afsluiten: een ruimte kan afgesloten worden. Afsluiten kan symbolisch, met bijvoorbeeld een houten tuinhekje van 40 cm hoog of letterlijk, met een ijzeren traliewerk van 250 cm met prikkeldraad.

 

Privacy

Privacy is de mate waarin iemand controle heeft over de toegang tot zichzelf, in termen van personen of informatie. Het kan dus zowel anderen opzoeken als afzonderen van anderen betekenen [1]. Mensen kunnen persoonlijke ruimte en territorialiteit inzetten om privacy te realiseren: iemand kan een ander in zijn persoonlijke ruimte toelaten, of zich van een ander afzonderen door zich terug te trekken in zijn territorium. Verder wordt er een onderscheid gemaakt tussen via welke zintuigen mensen privacy ervaren: visuele of akoestische privacy.

Het ontwerp van een ruimte kan bijdragen aan privacy door bijvoorbeeld:

  • Aantal toegangen: als het aantal toegangen tot een ruimte toeneemt, neemt de mate van controle die iemand heeft over wie de ruimte kan betreden af. 
  • Nabijheid: nabijheid tot anderen vergroot de kans dat een persoon iemand anders kan ontmoeten.
  • Afscherming: het kunnen afschermen van anderen geeft mensen de controle over wanneer ze wel of niet informatie over zichzelf willen delen. Dit kan bijvoorbeeld met schermen.

 

Voorkomen crowding

Crowding is de ervaring van een persoon dat er te veel mensen om zich heen zijn. Crowding kan ontstaan bij een hoge dichtheid (aantal mensen per vierkante meter), maar dat hoeft niet. Ook als er bijvoorbeeld weinig mensen in een ruimte zijn, kunnen crowding-effecten ontstaan. Crowding kan ontstaan doordat mensen ervaren controle te verliezen over hun directe omgeving: deze wordt onvoorspelbaar of voorspelbaar onprettig [1].

De kans op ervaringen van crowding kan verkleind worden met:

  • Toegang beperken: door het aantal mensen dat een ruimte kan betreden, wordt voorkomen dat de dichtheid te hoog wordt.
  • Ruimtelijkheid vergroten: een ruimtelijke ervaring doet een ruimte groter lijken, waardoor drukte minder snel tot crowding leidt. Dit kan bijvoorbeeld met een hoog plafond of het gebruik van heldere kleuren.
  • Afleiding bieden: mogelijkheden om weg te kunnen kijken geeft mensen de mogelijkheid om mentaal te ontsnappen aan de drukte. Bijvoorbeeld door het tonen van bewegend beeld of een mooi uitzicht uit een raam.
 

Controle tijdens het ontwikkel-, ontwerp- en bouwproces

Mensen kunnen tijdens een ontwerp- en bouwproces ook indirect controle uitoefenen op hun leefomgeving. Bijvoorbeeld door participatie in het ontwerpproces. Ook als bewoners alleen geïnformeerd worden over wijzigingen in hun leefomgeving, geeft deze informatie hun een beperkte vorm van controle. Ze kunnen dan keuzes maken op basis van die informatie en hun leefomgeving beter snappen. Als bewoners informatie aandragen over het gewenste gebruik, zijn ontwerpers beter in staat een ontwerp te maken dat aansluit op de behoeften van mensen. En als bewoners zelf ontwerpkeuzes mogen maken kunnen ze – samen met anderen – controleren hoe het ontwerp voor hun leefomgeving eruit komt te zien.

Ook bij ingebruikname zijn er mogelijkheden om in het proces onderdelen te plannen die bijdragen aan het vergroten van controle. Het voordeel voor woningbouw is dat in deze fase al bekend is wie de bewoners zijn, hoe ze de ruimte gebruiken en wat ze er zelf prettig aan vinden. 

Dit kan bijvoorbeeld door:

  • Het reserveren van budget voor aanpassingen in de woonomgeving, 
  • Een deel van de ruimte onbestemd laten en pas invullen na een half jaar of jaar bewoning, of
  • Het uitvoeren van een evaluatie onder bewoners en op basis van de uitkomsten aanpassingen aan de woonomgeving uitvoeren.

 

Uitleg experiment controle

In dit artikel heb ik diverse mogelijkheden beschreven om mensen controle over hun leefomgeving te geven. Zowel met het ontwerp als in het proces. Ik ben in de inleiding begonnen het idee van controle uit te leggen aan de hand van experimenten van Glass & Singer [6]. In hun onderzoek werkten mensen aan verschillende taken, waarbij lawaai werd afgespeeld. In deze experimenten varieerden ze bijvoorbeeld het volume, de (on)voorspelbaarheid en ook de controle over het lawaai: sommige mensen hadden de mogelijkheid het geluid uitzetten met een schakelaar aan hun stoel. De meeste mensen in deze onderzoeksgroep maakten geen gebruik van de schakelaar en mensen gaven in een vragenlijst achteraf aan controle te ervaren.

Zoals gezegd in de inleiding, mensen ervaarden minder negatieve na-effecten bij het uitvoeren van opvolgende taken (oplossen van puzzels of het controleren van een tekst). Bij het oplossen van de puzzel ondernamen ze fors meer pogingen om de niet oplosbare puzzels op te lossen (gemiddeld zo’n 4x zoveel pogingen). En bij het controleren van de tekst maakten ze 56% minder fouten. De verklaring is dat ze controle over hun omgeving ervaarden. Maar waarom helpt dat bij het maken van minder fouten? Glass & Singer [6] legden dit als volgt uit:

Als overlastgevende prikkels in een omgeving oncontroleerbaar zijn (bijvoorbeeld als ze onvoorspelbaar zijn), leert een persoon dat zijn (re)acties geen invloed hebben op wat er in de omgeving gebeurt. Dit conflicteert met het aangeleerde idee dat ze hun omgeving wel kunnen controleren. Het resultaat is een ervaring van hulpeloosheid. De groep die moest werken met onvoorspelbaar en oncontroleerbaar lawaai, had hier het meeste last van. Zij hadden niet alleen de afleiding van het lawaai zelf, maar ook de angst over het niet kunnen anticiperen op het lawaai (want, onvoorspelbaar) en de onmogelijkheid om er iets aan te doen (want, geen controle).

Tot slot

Controle over je leefomgeving is – vind ik – een basisbehoefte. Het helpt mensen met het voorkomen van stress en draagt daarmee bij aan mensen hun mentale gezondheid. Tegelijk merk ik dat persoonlijke controle soms als een vorm van luxe wordt gezien. Je kunt namelijk niet voor ieder uniek individu de ideale omgeving ontwerpen. Dat klopt, dat kan ook niet, al was het maar omdat de behoeften van een individu ook van moment tot moment verschillen. Maar voor mij is dit geen argument zijn om niet te streven naar meer invloed van mensen over hun leefomgeving. In dit stuk heb ik een aantal manieren beschreven waarop dit kan, bijvoorbeeld door:

  • Omgevingsvariabelen controleerbaar maken,
  • Mogelijkheden bieden tot persoonlijke ruimte,
  • Territorialiteit ondersteunen in het ontwerp,
  • De behoefte aan privacy te faciliteren, en
  • Het voorkomen van crowding.
 

Stuur me een berichtje (of laat hieronder een comment achter)

Wil je iets met me delen? Of heb je een vraag? Je kunt me een berichtje sturen. Of, als het interessant is voor andere lezers, kun je hieronder een comment plaatsen.

Bibliografie

In dit stuk heb ik gebruik gemaakt van onderstaande literatuur. Ik heb geprobeerd dit zo goed mogelijk te verwoorden, maar het blijft mijn interpretatie van wat ik gelezen heb. Ik kan je van harte aanbevelen om ook zelf de literatuur na te lezen.

[1] R. Gifford, Environmental Psychology Principles and Practice, 4th ed. Colville: Optimal Books, 2007.

[2] P. A. Bell, T. C. Greene, J. D. Fisher, and A. Baum, Environmental Psychology, Fifth. Earl McPeek, 2001.

[3] S. Colenberg, T. Jylhä, and M. Arkesteijn, “The relationship between interior office space and employee health and well-being–a literature review,” Build. Res. Inf., vol. 0, no. 0, pp. 1–15, 2020, doi: 10.1080/09613218.2019.1710098.

[4] P. K. Nag, Office Buildings: Health, Safety and Environment, vol. 203, no. 8. 2015.

[5] G. W. Evans, “The built environment and mental health,” J. Urban Heal., vol. 80, no. 4, pp. 536–555, 2003, doi: 10.1016/B978-0-12-409548-9.11009-7.

[6] D. C. Glass and J. E. Singer, “Behavioral aftereffects of unpredicatable and uncontrolable aversive events,” Am. Sci., vol. July-Augus, pp. 457–465, 1972.

[7] J. R. Averill, “Personal control over aversive stimuli and its relationship to stress,” Psychol. Bull., vol. 80, no. 4, pp. 286–303, 1973, doi: 10.1037/h0034845.

[8] S. C. Thompson, “Will it hurt less if I can control it? A complex answer to a simple question,” Psychol. Bull., vol. 90, no. 1, pp. 89–101, 1981, doi: 10.1037/0033-2909.90.1.89.

[9] R. B. Taylor and R. R. Stough, “Territorial cognition: Assessing Altman’s typology,” J. Pers. Soc. Psychol., vol. 36, no. 4, pp. 418–423, 1978, doi: 10.1037/0022-3514.36.4.418.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *