We willen graag ruimtes ontwerpen waarin de mens centraal staat. Ik heb gemerkt dat het helpt om vier vragen te stellen om inzicht te krijgen in waar deze ruimte aan moet voldoen. In de afgelopen blogs heb ik uitgelegd waarom je de volgende drie vragen wilt stellen:
- Wie is de gebruiker?
- Wie zijn de stakeholders en wat zijn hun belangen?
- Welke activiteiten voert de gebruiker uit?
Vandaag wil ik de laatste vraag met je bespreken:
- In welke context voert de gebruiker deze activiteiten uit?
Waarom willen we weten in welke context de gebruiker de activiteiten uitvoert?
Naast dat we een overzicht willen van wie de gebruiker is en welke activiteiten deze uitvoert, willen we ook weten welke factoren (verschillende contexten) deze activiteiten mogelijk kunnen beïnvloeden.
Stel dat de activiteit ‘praten met een collega over een project’ een activiteit is die vaak plaats vindt, dan willen we weten welke factoren de kwaliteit van dit gesprek bevorderen en welke er afbreuk aan doen. Twee voorbeelden:
Het kunnen aankijken van iemand tijdens een gesprek is erg belangrijk. Mensen doen moeite om zo te bewegen dat er geen obstakels tussen hen en de ander staan tijdens een gesprek (Hall, 1966). De context, wat er tussen de personen in staat, bepaalt daarmee hun gedrag.
Ook lijkt het hebben van small-talk (gesprekken over koetjes en kalfjes bij bijvoorbeeld de koffieautomaat) positief bij te dragen aan het gemak waarmee een medewerker zijn collega later aanspreekt (Coupland, 2001). De context, de aanwezigheid van collega’s en het kunnen praten over koetjes en kalfjes beïnvloedt het gedrag.
Om een ruimte te ontwerpen waarin de mens centraal staat, wil je dus ook weten in welke context deze mens zich bevindt en hoe deze haar activiteiten beïnvloedt.
Er zijn, denk ik, grofweg drie soorten context die de behoeftes voor de ruimte beïnvloeden:
- Sociaal
- Digitaal
- Fysiek
Wat is de sociale context?
Mensen zijn sociale dieren. Veel van onze activiteiten voeren we in het bijzijn van anderen uit. Deze anderen beïnvloeden ons weer. Bekende voorbeelden hiervan zijn persoonlijke ruimte, privacy en crowding. Daarom willen we inzicht hebben in welke activiteiten andere personen uitvoeren en hoe deze met elkaar interacteren.
De cultuur van een organisatie, streek of land beïnvloedt hoe mensen met elkaar omgaan. Een organisatie, bijvoorbeeld, kan sterk hiërarchisch zijn of kan juist een platte structuur hebben. Afhankelijk van het soort organisatie is er behoefte aan meer of minder statussymbolen (bijvoorbeeld een groter bureau, een eigen kantoor) binnen de organisatie en de ruimte.
Culturen van volkeren verschillen ook in hoe zij verschillende aspecten beleven. Zo blijkt, bijvoorbeeld, dat alle culturen een begrip als privacy kennen, maar de manier waarop hier uiting aan wordt gegeven per cultuur weer verschilt.
Wat is de fysieke context?
Iedere ruimte grenst aan een andere ruimte en bevindt zich weer in een groter geheel van ruimtes. Deze context beïnvloedt mede hoe de te ontwerpen ruimte gebruikt wordt.
Vanuit een stedenbouwkundig oogpunt kun je ook naar deze vraag en bepalen in wat voor een soort buurt de ruimte zich bevindt. Op het platteland, bijvoorbeeld, zijn er naar verhouding minder mensen en men kent men elkaar vaak. In ieder geval vaker dan in de grote stad, waar relatief veel mensen bij elkaar wonen en zij –ondanks dat ze misschien zelfs dichter bij elkaar wonen- toch vreemden van elkaar zijn. Deze hoeveelheid mensen om ons heen maakt dat mensen meer of minder behoefte hebben aan contact met anderen of juist afzondering van anderen.
Vanuit een mobiliteitsoogpunt kun je naar de aan- of afwezigheid van trein-, metro-, bus- of autoweg-, of fietsverbindingen kijken. Deze beïnvloeden namelijk hoe bezoekers van een ruimte (of gebouw) aankomen en hoe zij vervolgens het gebouw betreden en welke behoeftes zij hebben.
Ook binnen een gebouw beïnvloedt de situering van de ruimte de gebruikers en haar activiteiten en daarmee de vereisten aan een ruimte. Een wc op de begane grond vlakbij de entree wordt, waarschijnlijk, veel intensiever gebruikt dan een wc op de bovenste etage van een gebouw.
Dan speelt de natuurlijke fysieke context ook een rol. Het tijdstip, bijvoorbeeld, waarop een ruimte meestal gebruikt wordt, bijvoorbeeld, maakt of er veel of weinig daglicht voorhanden is en of er dus meer of minder behoefte is aan extra verlichting zodat de gebruiker de omgeving goed kan waarnemen. Op een zelfde manier kun je ook kijken naar het binnen- en buitenklimaat.
Wat is de digitale context?
Je kunt je afvragen of de digitale wereld (cloud-werken, online platforms e.d.) een aparte context is. Deze discussie wil ik hier niet voeren, het punt dat ik wil maken is dat de digitale wereld de gebruiker en haar activiteiten beïnvloedt. Daarmee zijn de behoeften van hoe wij een ruimte gebruiken veranderd.
Het is bijvoorbeeld mogelijk geworden om met mensen te discussiëren die je nog nooit gezien of ontmoet hebt (denk aan twitter). Het is ook mogelijk geworden om thuis te werken, terwijl je alle bestanden en soms zelfs programma’s thuis ook tot je beschikking hebt (denk aan cloud werken).
Dit wil niet zeggen dat ‘oude’ behoeftes als het willen zien van mensen of effecten dat nabijheid samenwerken bevordert, verdwijnen. Het is meer dat de digitale context een extra ‘laag’ heeft toegevoegd aan hoe mensen omgaan met de sociale en fysieke context.
Welke voorwaarden zijn er om de activiteiten te kunnen uitvoeren?
Er is veel psychologisch en ergonomisch onderzoek gedaan naar hoe de context de mensen en hun activiteiten beïnvloedt. Door je hierin te verdiepen kom je meer over deze effecten te weten. Op OmgevingsPsycholoog.nl vind je hier ook voorbeelden van:
- Hoe beïnvloedt de afstand tussen medewerkers de mate van samenwerken?
- Hoe kan de fysieke omgeving het geneesproces in een ziekenhuis bevorderen?
- Welke factoren beïnvloeden de slaap van patiënten op de Intensive Care?
- Wat maakt dat je je ergens thuis voelt?
- Hoe beïnvloedt de inrichting van de fysieke omgeving ons veiligheidsgevoel?