De (on)mogelijkheid van de ontwerpende onderzoeker raakt ons omdat wij eigenlijk continu met deze situatie proberen te handelen. Bij Omgevingpsycholoog is ons streven om oplossingsgericht te werken: we lossen met ruimtelijke oplossingen beleving- en functioneringsproblemen op van gebruikers. Dat vraagt om een onderzoekende houding. We collecteren eerst data, gevolgd door analyse van het probleem, om daarna te komen tot een interventie. Zo’n interventie kan blijven op strategisch niveau, maar vaak zetten we het ook door tot concreet ontwerp. Ergens in dit proces wisselen we van onderzoek naar ontwerp. We ervaren dat collega’s vaak een voorkeur hebben voor een van beide denkstijlen.
Stedenbouw
We nemen stedenbouw als voorbeeld, maar we zien het ook op andere onderwerpen. Teruggebracht tot zijn fonetische kern bestaat het woord stedenbouw uit twee onderdelen: steden en bouw. Steden slaat op het geheel aan kennis over wat de stad is of kan zijn, terwijl het bouwen slaat op alle activiteiten rondom het maken van de stad: tekenen, schetsen, het samenstellen van patronen, het aanbrengen van structuur en identiteit, het opbouwen van constructies enzovoort (public places, urban, spaces, 2010: 3). Maar het maken van onze stedelijke omgeving bestaat uit meer dan alleen kennis en bouwen.
We proberen met onze steden ook mensen samen te brengen en activiteiten te ondersteunen. Het maken van een stad is daardoor vooral gericht op het ondersteunen van deze mensen en activiteiten. Deze ondersteuning bestaat bijvoorbeeld uit adequaat transport ontwerpen voor mensen en goederen, verwijderen van afval, aanvoer van energie en plaatsing van verschillende objecten in de ruimte. Daarnaast is er altijd de vraag: hoe moet het eruit komen te zien? Wat vinden we mooi, wat past bij onze geschiedenis, onze normen, waarden en culturele identiteit? Zo bekeken ontaard de vraag wat stedenbouw nu eigenlijk is snel uit in een reeks van verschillende domeinen en onderwerpen.
Twee lagen in stedenbouw
Misschien kunnen we die vragen wat meer clusteren in thema’s. Professor Ali Madanipour bestudeert stedenbouw aan de universiteit van Newcastle. In 1996 publiceerde hij zijn boek Design of Urban Space: An Inquiry into a Socio-spatial proces. Hierin definieert hij zeven mogelijke vragen in het bestuderen van stedelijke omgevingen:
- Moeten we focussen op specifieke niveaus of abstracties?
- Moeten we kijken naar alleen de esthetische kwaliteit van de stedelijke ruimte of ook meer breed gezien naar de organisatie en het management van ruimte?
- Zou de stedelijke ontwerppraktijk vooral moeten draaien om het transformeren van ruimte of moet het ook gaat om over de diepere aanwezige sociale en culturele relaties tussen ruimte en de maatschappij.
- Moet de focus van stedenbouw liggen op het ‘product’ (de stad zelf) of op het proces van hoe de stad wordt gemaakt?
- Moet stedenbouw alleen het domein zijn van architecten, planologen en landschapsarchitecten of mogen andere burgers en professionals ook zich bezig houden met stedenbouw?
- Moet stedenbouw een publieke of een private activiteit zijn?
- Moet stedenbouw een objectief-rationeel proces zijn (een wetenschap) of een expressief-subjectief proces?
Madanipour plaatst deze vragen als dichotomieën. Elke vraag is eigenlijk een uitnodiging om een stelling te nemen, een definitief antwoord is niet goed mogelijk. Het antwoord zou kunnen zijn: afhankelijk van de situatie, de mate waarin wordt bepaald door de context van de probleemstelling. Wel is het mogelijk om twee lagen aan te brengen: de eerste drie vragen houden zich bezig met het product van stedenbouw, de laatste drie met stedenbouw als proces. De vierde vraag houdt zich bezig met het product – proces dilemma (public places, urban, spaces, 2010: 4). Zo bekeken zijn er volgens Madanipour twee elementen centraal in de stedenbouw: het draait om een product en om een proces.
Product en proces schept mogelijkheden
Steden vormen zich, als ze worden losgelaten, redelijk autonoom. Het bij elkaar klonteren om gebruik te maken van elkaars kennis en kunde is een integraal onderdeel van het menselijke leven. Steden worden dus niet gevormd door ontwerpers maar door mensen. Ontwerpers hebben wel de mogelijkheid om de stad beter, mooier, functioneler of leefbaarder te maken. Ze bieden de mogelijkheid om meer kwaliteit uit ruimte te halen dan een spontaan proces wellicht bereikt. Het heeft daardoor nut voor de maatschappij als de ontwikkeling en de constructie van de stad wordt begeleid en gevormd.
Hoe ontwerpers en onderzoekers tegen dit begeleidingsproces aankijken zit wel een verschil (public places, urban, spaces, 2010: 4). Wij merken in de praktijk dat onze onderzoekers, met name uit de sociale wetenschap, zich bezig houden met het beschrijven van de omgeving en haar gebruikers. Zij verklaren hoe de omgeving tot stand is gekomen en hoe mensen tot gedrag komen. Voor onze onderzoekers is de vraag steeds centraal. Discussie leidt tot vragen, waarop na onderzoek nieuwe vragen komen. We creëren een eindeloze reeks ‘hoe’ vragen om dieper te komen tot een verklaring waarom onze wereld is zoals deze is. Dat drijft ons, gevoed door nieuwsgierigheid.
Onze ontwerpers zijn minder geïnteresseerd in de vraag maar in het antwoord op de vraag. Zij doen aan voorschrijven van hoe de omgeving beter kan worden. Hier is de focus op de ‘wat’ vragen. Wat is er nodig om een bepaald effect te realiseren? Welke psychologische oorzaak-gevolg verbanden moeten we activeren om een doel te realiseren?
De (on)mogelijkheid van de ontwerpende onderzoeker
De verschillen in denkvoorkeuren scheppen mogelijkheden en potenties voor onbegrip. De rol van de onderzoeker is vaak niet om aan te geven hoe iets beter kan, maar het wordt vaak wel verwacht. In onze ervaring zoeken opdrachtgevers vaak oplossingen, niet zozeer onderzoek (dat is een middel) en willen ze graag de kennis en ervaring van onderzoekers inzetten om die oplossing te bereiken. De ontwerper die sneller oplossingsgericht denkt, kan is eigenlijk beter uitgerust om die oplossing te leveren. Maar om tot de oplossing te komen is het nodig om inzicht te hebben in welke vragen gesteld moeten worden. Dat is doorgaans lastig want weten welke vragen je stelt vraagt om onderzoeksvaardigheden die vaak niet worden getraind.
De denkvoorkeuren komen het best tot uiting in divergent of convergent kunnen denken. Een onderwerpende onderzoeker moet instaat kunnen zijn zowel te convergeren als te divergeren. In het divergeren wordt een opgave in deeltjes gesplitst om daarna elk deeltje te analyseren. Dit kunnen onderzoekers goed, ze zijn meester in het opsplitsen van problemen in relevante deeltjes. Het kunnen scheiden van hoofd van bijzaken is waarom een onderzoeker als consultant wordt ingehuurd. Convergeren vraagt om het samenstellen van heel veel deelaspecten tot een geheel. Dat is precies wat er bij ontwerpen gebeurt. Bij het convergeren wordt een ruimtelijk ontwerp samengesteld waarbij diverse elementen zoveel mogelijk op elkaar inwerken en een relatie aangaan, om zo als geheel sterker te zijn dan de losse componenten afzonderlijk. Het kunnen komen tot een convergerend geheel is iets waar ontwerpers meester in zijn.
Divergeren en convergeren
Wij komen zeer zelden iemand tegen die tegelijk goed kan convergeren en divergeren. Het is extreem zeldzaam. Dit is een argument waarom het handig is om te pleiten voor continue samenwerking tussen onderzoekers en ontwerpers. Dit gebeurt wel, maar niet structureel. Beide denkwijzen leven nog teveel apart in de praktijk, wat soms resulteert in oplossingen waarvan de analyse te beperkt was of de vragen zijn gestuurd richting een voorkeursoplossing. Onderzoekers realiseren zich misschien vaak niet dat kunnen voorschrijven training vergt. Ontwerpers realiseren zich misschien nog onvoldoende hoe sterk het creatieve proces de analyse van omgevingen en de probleemstellingen kan sturen, en dat daarmee een sterke bias in het onderzoek ontstaat.
In onze eigen praktijk komen opdrachtgevers niet met onderzoeksverzoeken maar met verzoeken voor oplossingen. De veronderstelling vanuit de opdrachtgever is dat een bureau dat veel kennis bezit over hoe de omgeving het gedrag en de beleving van gebruikers beïnvloedt, ook moet kunnen weten hoe een omgeving beter kan worden geconstrueerd of ontworpen. We realiseerden ons dit na heel veel trial en error in de praktijk. Dat is niet perse vanzelfsprekend: het voorschrijven hoe iets kan zijn en het stellen van de juiste vragen zijn twee aparte vaardigheden. Met een interdisciplinaire aanpak zetten we deze onmogelijkheid om in een mogelijkheid voor onze opdrachtgevers.
Foto’s: La Citta Villa. De foto’s zijn van Madrid RIO, een stadspark in Madrid ontworpen door bureau West 8.
Meer lezen?
- Carmona, M., Tiesdell, S., Heath, T., Oc., T (2010). Public Places Urban Places. The dimensions of urban design. London: Routledge.
- Madanipour A. Design of Urban Space: An Inquiry into a Socio-spatial Process. Chichester: John Wiley, 1996.