In deze blog zal ik proberen inzicht te geven hoe het ontwerp en de inrichting van omgevingen kan bijdragen aan wayfinding. Volgende week besteed ik aandacht aan bebording & kaarten.
In de vorige blog hebben we gekeken hoe wayfinding psychologisch werkt. Mensen gebruiken cognitieve kaarten om de weg te bepalen. Het gemak waarmee de indeling van een omgeving te begrijpen is (de leesbaarheid), draagt bij aan het vormen van accurate cognitieve kaarten en daarmee de accuraatheid van wayfinding.
Om te kijken hoe de fysieke ruimte kan bijdragen aan wayfinding, moeten we dus kijken hoe de omgeving kan bijdragen aan het vergroten van leesbaarheid. Wetenschappers onderscheiden drie kenmerken van de omgeving die bijdragen aan deze leesbaarheid (Gärling e.a., 1986; Abu-Ghazzeh, 1996):
- Complexiteit
- Visuele toegang
- Differentiatie
De eerste twee, complexiteit en visuele toegang, hebben te maken met de structuur van een ruimte. Hoe is deze ontworpen en ingedeeld? Het derde kenmerk, differentiatie heeft meer te maken met de aankleding en inrichting van een ruimte. Hoe onderscheidend is de ruimte?
Complexiteit
Complexiteit gaat over de hoeveelheid informatie die een bezoeker moet verwerken om een overzicht van de omgeving te krijgen. Complexiteit is afhankelijk van de werkelijke vorm van een ruimte (dat wil zeggen; het aantal (verschillende) paden & knooppunten) en wat mensen waarnemen vanuit een punt in de ruimte (Werner & Long, 2003). Zoals je merkt is er helaas niet een duidelijke definitie van wat complexiteit nu precies is (Montello & Sas, 2005). Complexere omgevingen maken het wel moeilijker om de weg te vinden.
Door paden en knooppunten in een herkenbaar systeem te ordenen, wordt het gemakkelijker om een goed overzicht van de ruimte te krijgen. Hierdoor ontstaat een sterke koppeling tussen waarneming en de ruimtelijke kaart (Werner & Long, 2003), waardoor de ruimte gemakkelijker te lezen is. Een symmetrische plattegrond is daarom gemakkelijker te lezen dan een asymmetrische plattegrond (Baskaya e.a., 2004).
Visuele toegang
Visuele toegang is het gemak waarmee verschillende onderdelen van een ruimte vanuit verschillende standpunten gezien kunnen worden (Montello & Sas, 2005). Kunnen bezoekers de ingang, bestemming en oriëntatiepunten vanuit verschillende standpunten zien?
Visuele toegang is afhankelijk van de mate waarop een ruimte geplaatst is op de lijnen van een assenstelsel. Door paden haaks op elkaar te plaatsen ontstaat een goede uitlijning. Een verzameling van paden die onder verschillende hoeken staan, zorgt voor een slechte uitlijning en daarmee slechte visuele toegang.
Als de route van een bezoeker in een ruimte komt die gedraaid is ten opzichte van dit assenstelsel, bestaat de kans dat hij zich hier niet (goed) bewust van is. Dat betekent dat hij of zij zijn cognitieve ruimtelijke kaart direct moet draaien, wat de mentale belasting van die persoon verhoogt. Dit verhoogt de kans op het maken van fouten tijdens het proces van wayfinding. Een ruimte met een goede visuele toegang heeft daarom een patroon waaruit de structuur van de plattegrond helder naar voren komt en kent weinig verrassingen (Raubal & Winter, 2002).
Een bekend voorbeeld hiervan zijn de grachten in Amsterdam die ten opzichte van elkaar iedere keer een aantal graden gedraaid zijn. Als je niet bekend bent met Amsterdam, zorgt deze draaiing ervoor dat je langzaam gedesoriënteerd raakt. De route die je loopt draait langzaam, maar voor je gevoel nauwelijks merkbaar. Omdat de omgeving je geen duidelijke aanwijzing gaf voor het draaien van je mentale kaart, denken je hersenen dat je op een ander punt bent dan je in werkelijkheid bent.
Differentiatie
In een ruimte met een lage complexiteit en een goede visuele toegang is het gemakkelijk om een beeld te vormen van de ruimte. Dit helpt ons waarschijnlijk bij het vormen van de ruimtelijke kaarten. Maar maakt dit de ruimte ook leesbaar? Niet per se. Het gevaar bestaat dat de ruimtes moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. “Het lijkt hier allemaal op elkaar”, hoor je dan.
Daarom is differentiatie belangrijk. Bij differentiatie gaat het er om dat de ruimtes gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Daardoor zijn ze gemakkelijker te plaatsen op de cognitieve kaart en, in een later stadium, te herkennen als men er weer komt (Baskaya e.a., 2004).
Het raster stratenpatroon van New York is een bekend voorbeeld waar het op sommige punten moeilijk oriënteren is. Dit komt omdat, zeker voor mensen die er voor het eerst zijn, de gebouwen op straatniveau veel op elkaar lijken. Hoewel de stad een lage complexiteit en een hoge visuele toegang heeft, kan het gebrek aan differentiatie er toch toe leiden dat mensen verdwalen.
Om een goede beslissing te kunnen nemen welke afslag of route we moeten nemen, moeten ruimtes dus een gemakkelijke herkenbare structuur hebben en duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn (Abu-Obeid, 1998; Lynch, 1960).
Fysieke ruimte & wayfinding
Een lage complexiteit, goede visuele toegang en hoge differentiatie zorgen ervoor dat ruimtes goed leesbaar zijn. Dit faciliteert het proces van wayfinding. Naast deze ‘architectonische’ opties, zijn bebording & kaarten een tweede optie om wayfinding te bevorderen.
Praktische aanknopingspunten
Om de leesbaarheid te vergroten, geven Evans e.a. (1982) een aantal aanknopingspunten:
- Belangrijke paden (gangen, hoofdwegen) moeten samenvallen met functionele scheidingen tussen delen van een omgeving (afdelingen, wijken, stadsdelen) om de grenzen te benadrukken.
- Plaats oriëntatiepunten op belangrijke beslissingspunten in het wegensysteem (plein, kruispunt).
- Houd deze oriëntatiepunten onderscheidend door ze zo zichtbaar mogelijk te houden. Om dit te bereiken kun je het oriëntatiepunt groot maken, scheiden van omliggende bebouwing, uniek in architectonische stijl maken of ervoor zorgen dat het oriëntatiepunt een duidelijk publieke functie heeft en als zodanig wordt gebruikt.
- Behoudt gebouwen die functioneren als belangrijk oriëntatiepunt.
- Breng verschillende oriëntatiepunten aan in een homogeen gebied.
De suggesties richten zich vooral op steden, maar zijn ook bruikbaar op kleinere schaal, bijvoorbeeld in een gebouw of een plein.
Samenvatting
We gebruiken cognitieve kaarten om een goed beeld van de omgeving te vormen en daarmee de weg te kunnen vinden. De fysieke omgeving kan het vormen van accurate cognitieve kaarten bevorderen door de omgeving goed leesbaar te maken voor bezoekers. Een lage complexiteit, hoge visuele toegang en hoge differentiatie maken de omgeving beter leesbaar.
Naast het ontwerp en de inrichting van de ruimte, kan de fysieke ruimte nog op een andere manier bijdragen aan wayfinding; met bebording & kaarten. Hier zal ik volgende week een blog over tikken.
Eén reactie
ontzettend interessante tekst. wel vroeg ik me af waar ik meer informatie kan vinden over de praktische aanknopingspunten van Evans e.a. (1982). de link doet het namelijk niet en op internet kan je alleen maar informatie vinden over membranen.