Wayfinding, wat is dat?
Letterlijk vertaald, betekent wayfinding ‘de weg vinden’ of ‘navigeren’. Psychologen bedoelen met wayfinding het gedrag en denken dat nodig is om de weg te vinden in de omgeving (Arthur & Passini, 2002). Als het proces van wayfinding niet goed verloopt, is verdwalen het resultaat.
Met wayfinding bedoelen sommigen wel eens ‘bewegwijzering’, ‘routing’ of ‘de aangeboden hulpmiddelen om de weg te vinden’. Dit zijn eigenlijk manieren om wayfinding te bevorderen (ook wel wayfinding-uitingen). Dat is niet hetzelfde als het proces van de weg vinden.
Voor dit artikel gebruiken we de psychologische definitie van wayfinding: het denkproces en gedrag dat mensen vertonen om de weg te vinden.
Waarom is wayfinding belangrijk?
Het vinden van de weg in een onbekende ruimte kan een stressvolle ervaring zijn (Arthur & Passini, 2002), zeker als mensen verdwalen. Stress is in veel gevallen onwenselijk. Voor bezoekers is het een vervelende ervaring. Bovendien kan langdurige stress een negatief hebben op de gezondheid van mensen en wordt de kwaliteit van hun beslissingen slechter.
Daarnaast kost de weg zoeken, zeker als je verdwaald bent, tijd. Deze tijd zouden bezoekers anders kunnen besteden, bijvoorbeeld aan ontspanning. Bovendien lopen bezoekers het risico om een eventuele afspraak te missen.
Voor een organisatie is stress onwenselijk omdat het een gastvrij ontvangst van bezoekers kan verstoren. Bovendien kunnen verdwaalde bezoekers een organisatie geld kosten. Verdwaalde mensen komen te laat (of niet) op hun afspraak waar een betaalde medewerker op hen zit te wachten. Daarnaast zijn medewerkers tijd kwijt om verdwaalde mensen te helpen met het vinden van de weg. En, in het geval van winkels, hebben verdwaalde mensen minder de tijd om hun geld te besteden bij het winkelen of op het terras zitten.
Mensen vinden het prettig om zo gemakkelijk en ontspannen mogelijk de weg te vinden. Daarom is wayfinding belangrijk.
Voor wie is wayfinding belangrijk?
Wayfinding is vooral belangrijk voor bezoekers die de omgeving niet (goed) kennen. Mensen die voor het eerst in een omgeving zijn of mensen die nog nooit of weinig in een specifiek gedeelte van een gebouw of stad zijn geweest. Bezoekers kunnen verschillende doelen hebben, bijvoorbeeld:
- Ze willen een specifieke locatie bezoeken (waar vind ik de wc/uitgang/parkeerplaats?)
- Ze willen een route volgen (hoe loop ik een mooie wandeling door een natuurgebied/binnenstad/het museum?)
- Ze willen een gebied verkennen (wat is er allemaal te zien in het centrum van Den Haag?)
Hoe kun je bezoekers helpen bij het vinden van de weg?
Grofweg zijn er twee manieren om bezoekers te helpen de weg te vinden:
- Fysieke wayfinding-uitingen. Dit zijn bijvoorbeeld bewegwijzering, plattegronden op borden, lijnen op de grond, herkenningspunten of zichtlijnen. Al deze uitingen bevinden zich in de fysieke ruimte.
- Persoonlijke (online) navigatie. Dit zijn bijvoorbeeld navigatie apps op de telefoon, software programma’s of old school wandelkaarten. Het zijn uitingen die bezoekers zelf bij zich hebben.
In deze en andere artikelen focussen wij ons op de fysieke wayfinding-uitingen.
De wayfinding-uitingen en de persoonlijke navigatie moeten op elkaar zijn afgestemd om bezoekers zo goed mogelijk te kunnen helpen de weg te vinden. Dit afstemmen van uitingen gebeurt op basis van een wayfinding-strategie. Hierin staat beschreven hoe bezoekers door een ruimte worden geleid. Om een wayfinding-strategie te kunnen opstellen, is begrip van hoe mensen de weg vinden noodzakelijk. Hieronder leggen we de basis uit, we beginnen bij cognitieve kaarten.
Cognitieve kaarten
Bezoekers proberen een voorstelling te maken van hoe de ruimte is opgebouwd. Dit doen ze door cognitieve kaarten te vormen. Dit zijn mentale representaties van de werkelijkheid. Deze kaarten samen vormen een mentaal netwerk, gevuld met informatie over de hoe de fysiek ruimte is opgebouwd. Afhankelijk van hoe accuraat deze kaarten zijn opgebouwd, des te beter zijn mensen in staat de weg te vinden.
Stedenbouwkundige Kevin Lynch (1960) benoemde in zijn legibility theorie vijf elementen waaruit deze cognitieve kaarten zijn opgebouwd: paden, knooppunten, randen, regio’s en oriëntatiepunten (zie onderstaande tabel voor een korte uitleg per element). Deze elementen bepalen, zo stelde Lynch, hoe eenvoudig een omgeving te lezen is. Met leesbaarheid bedoelde hij het gemak waarmee mensen een omgeving kunnen organiseren en herkennen (en dus een cognitieve kaart kunnen vormen). Hoewel Lynch deze onderdelen ‘bedacht’, zijn er inmiddels aardig wat onderzoeksresultaten die zijn theorie ondersteunen (Gifford, 2007 p 35).
Elementen | Toelichting | Voorbeelden |
Paden | Routes waarlangs mensen reizen | Weg, voetpad of gang |
Knooppunten | Kruispunten van paden | Kruispunt, station of plein |
Randen | Lijnen die een einde van een gebied aangeven | Muren, helling of sloot |
Regio’s | Gebieden met een eigen identiteit | Woonwijk of stadsdeel |
Oriëntatiepunten | Opvallende elementen in een omgeving | Hoog gebouw of standbeeld |
Verschillende soorten cognitieve kaarten
Psychologen onderscheiden twee soorten cognitieve kaarten (Appleyard, 1970):
- Volgordelijke (sequentiële) en
- Ruimtelijke (spatiële).
In volgordelijke kaarten is de informatie achter elkaar geordend, als een te volgen route die je te horen krijgt als je aan iemand de weg vraagt. Ruimtelijke kaarten lijken op kaarten die we kennen van landkaarten; ze bieden een overzicht van een gebied in vogelvlucht.
Afhankelijk van de beschikbare kennis, maken mensen bij het vinden van de weg gebruik van volgordelijke of ruimtelijke kaarten (Lawton, 1996). Soms worden beide kaarten tegelijk gebruikt (Wiener e.a., 2004).
Door gebruik te maken van volgordelijke kaarten kunnen bezoekers een route van A naar B doorlopen. Volgordelijke kaarten zijn in vergelijking met ruimtelijke kaarten gemakkelijk te vormen (onthouden), maar zijn wel foutgevoelig. Als een bezoeker op een bepaald punt de verkeerde afslag neemt, heeft een bezoeker niets meer aan de daaropvolgende informatie in de volgordelijke kaart.
Ruimtelijke kaarten stellen mensen in staat om verschillende routes te nemen, ook als er op een bepaald punt van de route wordt afgeweken. Een nadeel van deze kaarten is dat deze kaartenveel kennis van de omgeving vereisen.
Mensen gebruiken ook oriëntatiepunten om de weg te vinden (Pazzaglia & De Beni, 2001). Zij zoeken daarbij een bekend oriëntatiepunt (bijvoorbeeld een toren) en bepalen daarna aan de hand van wat ze zien hun eigen standpunt. Een nadeel van deze strategie is dat de oriëntatiepunten altijd zichtbaar moeten zijn.
Wayfinding in een nieuwe omgeving
Wanneer bezoekers voor het eerst een omgeving bezoeken, ontwikkelen ze een nieuwe cognitieve kaart. Deze kaart groeit bij elke nieuw bezoek aan de omgeving. In eerste instantie wordt vooral gebruik gemaakt van direct zichtbare eigenschappen van de omgeving. Langzamerhand wordt met de nieuwe kennis de volgordelijke kaart gevuld, waardoor er route informatie ontstaat. Tot slot zal al deze informatie uiteindelijk leiden tot het invullen van de ruimtelijke kaart (Haq & Zimring, 2003), waarmee bezoekers routes kunnen improviseren om bij een bestemming te komen.
Het gemak waarmee de indeling van een omgeving te begrijpen is (de leesbaarheid), draagt bij aan het vormen van accurate cognitieve kaarten en daarmee de accuraatheid van wayfinding (hoe goed bezoekers de weg kunnen vinden).
Een wayfinding-strategie beschrijft hoe bezoekers door een ruimte worden geleid. Bij het opstellen van zo’n strategie gaan we uit van de kennis hoe mensen cognitieve kaarten ontwikkelen. Hierdoor dragen wayfinding-strategiën (als ze worden uitgewerkt) bij aan het accuraat vormen van cognitieve kaarten. Daarmee kunnen bezoekers gemakkelijk de weg vinden in een ruimte.
Samenvatting
Wayfinding is het denkproces en gedrag dat bezoekers vertonen als we de weg proberen te vinden. Wayfinding is belangrijk omdat de weg zoeken in een onbekende omgeving een stressvolle bezigheid kan zijn voor bezoekers. Bovendien kost verdwalen tijd. Slechte wayfinding kost organisaties geld en ze lopen inkomsten mis.
Om de weg te vinden, maken mensen gebruik van cognitieve kaarten. Er zijn hiervan twee soorten: ruimtelijk en volgordelijke. Ook maken mensen gebruik van oriëntatiepunten om de weg te kunnen vinden. Het gemak waarmee de indeling van een omgeving te begrijpen is (de leesbaarheid), draagt bij aan het vormen van accurate cognitieve kaarten en daarmee de accuraatheid van wayfinding.
Meer lezen over wayfinding? Dat kan in deze artikelen:
2 reacties
Beste Omgevingspsycholoog,
Voor een artikel in het Parool ben ik bezig met de vraag: waarom kunnen sommige mensen zo slecht de weg vinden en hoe kun je er beter in worden? Ik stuitte op je interessante site en vroeg me af of ik je telefonisch wat vragen zou mogen stellen over dit onderwerp?
Met vriendelijke groet,
Djuna Kramer
Freelance journalist
Beste Djuna,
Natuurlijk! Mail me even op joren@omgevingspsycholoog.nl, dan maken we even een afspraak.
Hartelijke groeten van Joren